Wet van 6 juli 2000, Stb.
302, houdende regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet
bescherming persoonsgegevens).
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of
identificeerbare natuurlijke persoon;
b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van
handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het
verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen,
raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of
enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in
verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
c. bestand: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit
geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of
geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en
betrekking heeft op verschillende personen;
d. verantwoordelijke: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die
of het bestuursorgaan dat, alleen of te zamen met anderen, het doel van en de
middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt;
e. bewerker: degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens
verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen;
f. betrokkene: degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft;
g. derde: ieder, niet zijnde de betrokkene, de verantwoordelijke, de bewerker,
of enig persoon die onder rechtstreeks gezag van de verantwoordelijke of de
bewerker gemachtigd is om persoonsgegevens te verwerken;
h. ontvanger: degene aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt;
i. toestemming van de betrokkene: elke vrije, specifieke en op informatie
berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende
persoonsgegevens worden verwerkt;
j. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;
k. het College bescherming persoonsgegevens of het College: het College als
bedoeld in artikel 51;
l. functionaris: de functionaris voor de gegevensbescherming als bedoeld in
artikel 62;
m. voorafgaand onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 31;
n. verstrekken van persoonsgegevens: het bekend maken of ter beschikking
stellen van persoonsgegevens;
o. verzamelen van persoonsgegevens: het verkrijgen van persoonsgegevens.
Artikel 2
1. Deze wet is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking
van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om
daarin te worden opgenomen.
2. Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens:
a. ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke
doeleinden;
b. door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, bedoeld in
de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
c. ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, omschreven in artikel 2
van de Politiewet 1993;
d. die is geregeld bij of krachtens de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens;
e. ten behoeve van de uitvoering van de Wet op de justitiële documentatie en op
de verklaringen omtrent het gedrag en
f. ten behoeve van de uitvoering van de Kieswet.
3. Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens door de
krijgsmacht indien Onze Minister van Defensie daartoe beslist met het oog op de
inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of
bevordering van de internationale rechtsorde. Van de beslissing wordt zo
spoedig mogelijk mededeling gedaan aan het College.
Artikel 3
1. Deze wet is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor
uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden, behoudens de
overige bepalingen van dit hoofdstuk, alsmede de artikelen 6 tot en met 11, 13
tot en met 15, 25 en 49.
2. Het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 te verwerken is
niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is voor de doeleinden als
bedoeld in het eerste lid.
Artikel 4
1. Deze wet is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het
kader van activiteiten van een vestiging van een verantwoordelijke in
Nederland.
2. Deze wet is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door of ten
behoeve van een verantwoordelijke die geen vestiging heeft in de Europese Unie,
waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet geautomatiseerde middelen die
zich in Nederland bevinden, tenzij deze middelen slechts worden gebruikt voor
de doorvoer van persoonsgegevens.
3. Het is een verantwoordelijke als bedoeld in het tweede lid, verboden
persoonsgegevens te verwerken, tenzij hij in Nederland een persoon of instantie
aanwijst die namens hem handelt overeenkomstig de bepalingen van deze wet. Voor
de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, wordt hij
aangemerkt als de verantwoordelijke.
Artikel 5
1. Indien de betrokkene minderjarig is en de leeftijd van zestien jaren nog niet
heeft bereikt, of onder curatele is gesteld, dan wel ten behoeve van de
betrokkene een mentorschap is ingesteld, is in de plaats van de toestemming van
de betrokkene die van zijn wettelijk vertegenwoordiger vereist.
2. Een toestemming kan door de betrokkene of zijn wettelijk vertegenwoordiger
te allen tijde worden ingetrokken.
HOOFDSTUK 2. VOORWAARDEN
VOOR DE RECHTMATIGHEID VAN DE VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS
Paragraaf 1. De verwerking van persoonsgegevens in het algemeen
Artikel 6
Persoonsgegevens worden in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en
zorgvuldige wijze verwerkt.
Artikel 7
Persoonsgegevens worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en
gerechtvaardigde doeleinden verzameld.
Artikel 8
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft
verleend;
b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een
overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele
maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die
noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;
c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te
komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;
d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang
van de betrokkene;
e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een
publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het
bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het
gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de
gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en
vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de
persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
Artikel 9
1. Persoonsgegevens worden niet verder verwerkt op een wijze die onverenigbaar
is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
2. Bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is als bedoeld in het
eerste lid, houdt de verantwoordelijke in elk geval rekening met:
a. de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel
waarvoor de gegevens zijn verkregen;
b. de aard van de betreffende gegevens;
c. de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene;
d. de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en
e. de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen.
3. Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of
wetenschappelijke doeleinden, wordt niet als onverenigbaar beschouwd, indien de
verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te
verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend geschiedt ten behoeve van deze
specifieke doeleinden.
4. De verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een
geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift
daaraan in de weg staat.
Artikel 10
1. Persoonsgegevens worden niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk
maakt de betrokkene te identificeren, dan noodzakelijk is voor de
verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens
worden verwerkt.
2. Persoonsgegevens mogen langer worden bewaard dan bepaald in het eerste lid
voor zover ze voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden
worden bewaard, en de verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen
ten einde te verzekeren dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor deze
specifieke doeleinden worden gebruikt.
Artikel 11
1. Persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor zover zij, gelet op de
doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt,
toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.
2. De verantwoordelijke treft de nodige maatregelen opdat persoonsgegevens,
gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden
verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.
Artikel 12
1. Een ieder die handelt onder het gezag van de verantwoordelijke of van de
bewerker, alsmede de bewerker zelf, voor zover deze toegang hebben tot
persoonsgegevens, verwerkt deze slechts in opdracht van de verantwoordelijke,
behoudens afwijkende wettelijke verplichtingen.
2. De personen, bedoeld in het eerste lid, voor wie niet reeds uit hoofde van
ambt, beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht geldt, zijn
verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens waarvan zij kennis nemen,
behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of
uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. Artikel 272, tweede lid,
van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing.
Artikel 13
De verantwoordelijke legt passende technische en organisatorische maatregelen
ten uitvoer om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm
van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met
de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend
beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van te
beschermen gegevens met zich meebrengen. De maatregelen zijn er mede op gericht
onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen.
Artikel 14
1. Indien de verantwoordelijke persoonsgegevens te zijnen behoeve laat
verwerken door een bewerker, draagt hij zorg dat deze voldoende waarborgen
biedt ten aanzien van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen
met betrekking tot de te verrichten verwerkingen. De verantwoordelijke ziet toe
op de naleving van die maatregelen.
2. De uitvoering van verwerkingen door een bewerker wordt geregeld in een
overeenkomst of krachtens een andere rechtshandeling waardoor een verbintenis
ontstaat tussen de bewerker en de verantwoordelijke.
3. De verantwoordelijke draagt zorg dat de bewerker
a. de persoonsgegevens verwerkt in overeenstemming met artikel 12, eerste lid
en
b. de verplichtingen nakomt die op de verantwoordelijke rusten ingevolge
artikel 13.
4. Is de bewerker gevestigd in een ander land van de Europese Unie, dan draagt
de verantwoordelijke zorg dat de bewerker het recht van dat andere land nakomt,
in afwijking van het derde lid, onder b.
5. Met het oog op het bewaren van het bewijs worden de onderdelen van de
overeenkomst of de rechtshandeling die betrekking hebben op de bescherming van
persoonsgegevens, alsmede de beveiligingsmaatregelen als bedoeld in artikel 13
schriftelijk of in een andere, gelijkwaardige vorm vastgelegd.
Artikel 15
De verantwoordelijke draagt zorg voor de naleving van de verplichtingen,
bedoeld in de artikelen 6 tot en met 12 en 14, tweede en vijfde lid van dit
hoofdstuk.
Artikel 16
De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of
levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven,
alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is
verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor
strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of
hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat
gedrag.
Artikel 17
1. Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of
levensovertuiging te verwerken als bedoeld in artikel 16, is niet van
toepassing indien de verwerking geschiedt door:
a. kerkgenootschappen, zelfstandige onderdelen daarvan of andere genootschappen
op geestelijke grondslag voor zover het gaat om gegevens van daartoe behorende
personen;
b. instellingen op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag, voor zover
dit gelet op het doel van de instelling en voor de verwezenlijking van haar
grondslag noodzakelijk is, of
c. andere instellingen voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de
geestelijke verzorging van de betrokkene, tenzij deze daartegen schriftelijk
bezwaar heeft gemaakt.
2. In de gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder a, is het verbod tevens
niet van toepassing op persoonsgegevens betreffende godsdienst of
levensovertuiging van de gezinsleden van de betrokkene voor zover:
a. het betreffende genootschap met die gezinsleden uit hoofde van haar
doelstelling regelmatige contacten onderhoudt en
b. die gezinsleden daartegen geen schriftelijk bezwaar hebben gemaakt.
3. In de gevallen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden geen
persoonsgegevens aan derden verstrekt zonder toestemming van de betrokkene.
Artikel 18
Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands ras te verwerken als bedoeld
in artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt:
a. met het oog op de identificatie van de betrokkene en slechts voor zover dit
voor dit doel onvermijdelijk is;
b. met het doel personen van een bepaalde etnische of culturele
minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen teneinde feitelijke
ongelijkheden op te heffen of te verminderen slechts indien:
1°. dit voor dat doel noodzakelijk is;
2°. de gegevens slechts betrekking hebben op het geboorteland van de
betrokkene, van diens ouders of grootouders, dan wel op andere, bij wet
vastgestelde criteria, op grond waarvan op objectieve wijze vastgesteld kan
worden of iemand tot een minderheidsgroep als bedoeld in de aanhef van
onderdeel b behoort, en
3°. de betrokkene daartegen geen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.
Artikel 19
1. Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands politieke gezindheid te
verwerken als bedoeld in artikel 16, is niet van toepassing indien de
verwerking geschiedt:
a. door instellingen op politieke grondslag betreffende hun leden of hun werknemers
dan wel andere tot de instelling behorende personen, voor zover dit gelet op
het doel van de instelling noodzakelijk is voor de verwezenlijking van haar
grondslag, of
b. met het oog op de eisen die met betrekking tot politieke gezindheid in redelijkheid
kunnen worden gesteld in verband met de vervulling van functies in
bestuursorganen en adviescolleges.
2. In het geval als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden geen
persoonsgegevens aan derden verstrekt zonder toestemming van de betrokkene.
Artikel 20
1. Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands lidmaatschap van een
vakbond te verwerken als bedoeld in artikel 16, is niet van toepassing indien
de verwerking geschiedt door de betreffende vakbond of de vakcentrale waarvan
die bond een onderdeel vormt, voor zover dat gelet op de doelstelling van de
vakbond of centrale noodzakelijk is.
2. In het geval als bedoeld in het eerste lid worden geen persoonsgegevens aan
derden verstrekt zonder toestemming van de betrokkene.
Artikel 21
1. Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid te verwerken
als bedoeld in artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking
geschiedt door:
a. hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of
maatschappelijke dienstverlening voor zover dat met het oog op een goede
behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel het beheer van de
betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is;
b. verzekeraars als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet
toezicht verzekeringsbedrijf 1993, verzekeraars als bedoeld in artikel 1, onder
c, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en tussenpersonen en
sub-agenten als bedoeld in artikel 1, onder b en c, van de Wet
assurantiebemiddelingsbedrijf, voor zover dat noodzakelijk is voor:
1°. de beoordeling van het door verzekeraar te verzekeren risico en de
betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt of
2°. de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst;
c. scholen voor zover dat met het oog op de speciale begeleiding van leerlingen
of het treffen van bijzondere voorzieningen in verband met hun
gezondheidstoestand noodzakelijk is;
d. een reclasseringsinstelling, een bijzondere reclasseringsambtenaar, de raad
voor de kinderbescherming of voogdij- en gezinsvoogdijinstellingen, voor zover
dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de hun wettelijk opgedragen taken;
e. Onze Minister van Justitie voor zover dat in verband met de
tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen
noodzakelijk is of
f. bestuursorganen, pensioenfondsen, werkgevers of instellingen die te hunnen
behoeve werkzaam zijn voor zover dat noodzakelijk is voor:
1°. een goede uitvoering van wettelijke voorschriften, pensioenregelingen of
collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in aanspraken die afhankelijk
zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene of
2°. de reïntegratie of begeleiding van werknemers of uitkeringsgerechtigden in
verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid.
2. In de gevallen als bedoeld in het eerste lid worden de gegevens alleen
verwerkt door personen die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk
voorschrift, dan wel krachtens een overeenkomst tot geheimhouding zijn
verplicht. Indien de verantwoordelijke gegevens persoonlijk verwerkt en op hem
niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift een
geheimhoudingsplicht rust, is hij verplicht tot geheimhouding van de gegevens,
behoudens voor zover de wet hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de
noodzaak voortvloeit dat de gegevens worden meegedeeld aan anderen die
krachtens het eerste lid bevoegd zijn tot verwerking daarvan.
3. Het verbod om andere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 te
verwerken, is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling
op de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als
bedoeld in het eerste lid, onder a, met het oog op een goede behandeling of
verzorging van de betrokkene.
4. Persoonsgegevens betreffende erfelijke eigenschappen mogen slechts worden verwerkt
voor zover deze verwerking plaatsvindt met betrekking tot de betrokkene bij wie
de betreffende gegevens zijn verkregen, tenzij:
a. een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert of
b. de verwerking noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of
statistiek.
In het geval als bedoeld onder b, is artikel 23, eerste lid, onder a, en tweede
lid, van overeenkomstige toepassing.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de toepassing van het
eerste lid, onder b en f, nadere regels worden gesteld.
Artikel 22
1. Het verbod om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in
artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door organen
die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede
door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet
politieregisters of de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen
omtrent het gedrag.
2. Het verbod is niet van toepassing op de verantwoordelijke die deze gegevens
ten eigen behoeve verwerkt ter:
a. beoordeling van een verzoek van betrokkene om een beslissing over hem te
nemen of aan hem een prestatie te leveren of
b. bescherming van zijn belangen voor zover het gaat om strafbare feiten die
zijn of op grond van feiten en omstandigheden naar verwachting zullen worden
gepleegd jegens hem of jegens personen die in zijn dienst zijn.
3. De verwerking van deze gegevens over personeel in dienst van de
verantwoordelijke, vindt plaats overeenkomstig regels die zijn vastgesteld in
overeenstemming met de procedure als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden.
4. Het verbod is niet van toepassing wanneer deze gegevens ten behoeve van
derden worden verwerkt:
a. door verantwoordelijken die optreden krachtens een vergunning op grond van
de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus of
b. indien deze derde een rechtspersoon betreft die in dezelfde groep is
verbonden als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek, of
c. indien passende en specifieke waarborgen zijn getroffen en de procedure is
gevolgd, bedoeld in artikel 31.
5. Het verbod om andere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16, te
verwerken, is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling
op de verwerking van strafrechtelijke gegevens voor de doeleinden waarvoor deze
gegevens worden verwerkt.
6. Het tweede tot en met vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op
persoonsgegevens betreffende een door de rechter opgelegd verbod naar
aanleiding van onrechtmatig of hinderlijk gedrag.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de
passende en specifieke waarborgen, bedoeld in het vierde lid, onder c.
Artikel 23
1. Onverminderd de artikelen 17 tot en met 22 is het verbod om persoonsgegevens
als bedoeld in artikel 16, te verwerken niet van toepassing voor zover:
a. dit geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene;
b. de gegevens door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt;
c. dit noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging
van een recht in rechte;
d. dit noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting of
e. dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, passende
waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en
dit bij wet wordt bepaald dan wel het College ontheffing heeft verleend. Het
College kan bij de verlening van ontheffing beperkingen en voorschriften
opleggen.
2. Het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16, te verwerken ten
behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek is niet van toepassing
voor zover:
a. het onderzoek een algemeen belang dient,
b. de verwerking voor het betreffende onderzoek of de betreffende statistiek
noodzakelijk is,
c. het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt of een
onevenredige inspanning kost en
d. bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke
levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.
3. Verwerkingen als bedoeld in het eerste lid, onder e, worden bij de Europese
Commissie gemeld. Onze Minister wie het aangaat verricht de melding indien de
verwerking bij wet is voorzien. Het College verricht de melding indien het voor
de verwerking ontheffing heeft verleend.
Artikel 24
1. Een nummer dat ter identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven,
wordt bij de verwerking van persoonsgegevens slechts gebruikt ter uitvoering
van de betreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet bepaald.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan in het eerste lid
bedoelde gevallen worden aangewezen waarin een daarbij aan te wijzen nummer als
bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt. Daarbij kunnen nadere regels
worden gegeven over het gebruik van een zodanig nummer.
HOOFDSTUK 3. GEDRAGSCODES
Artikel 25
1. De organisatie of organisaties, die voornemens zijn een gedragscode vast te
stellen, kunnen het College verzoeken te verklaren dat de daarin opgenomen
regels, gelet op de bijzondere kenmerken van de sector of sectoren van de
samenleving waarin deze organisaties werkzaam zijn, een juiste uitwerking
vormen van deze wet of van andere wettelijke bepalingen betreffende de
verwerking van persoonsgegevens. Indien een gedragscode voorziet in beslechting
van geschillen over de naleving ervan, kan het College de verklaring slechts
afgeven indien is voorzien in waarborgen met betrekking tot de
onafhankelijkheid.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op wijzigingen of
verlengingen van bestaande gedragscodes.
3. Het College neemt het verzoek slechts in behandeling, indien naar zijn
oordeel de verzoeker of verzoekers voldoende representatief zijn en de
betrokken sector of de sectoren in de code voldoende nauwkeurig zijn
omschreven.
4. Een beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, geldt als een
besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Op de voorbereiding ervan
is de in Afdeling 3.4 van die wet geregelde procedure van toepassing. De
beslissing dient binnen een redelijke termijn te worden genomen met dien
verstande dat deze termijn niet langer bedraagt dan dertien weken.
5. De verklaring geldt voor de termijn waarvoor de gedragscode zal gaan gelden
echter niet voor langer dan vijf jaar na het tijdstip waarop de verklaring is
bekend gemaakt. Wordt de verklaring gevraagd voor een wijziging van een
gedragscode waarvoor reeds eerder een verklaring is afgegeven, dan geldt deze
voor de duur van de eerder afgegeven verklaring.
6. De verklaring wordt, tezamen met de gedragscode waarop zij betrekking heeft,
door de zorg van het College in de Staatscourant geplaatst.
Artikel 26
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor een bepaalde sector nadere
regels worden gesteld inzake de in de artikelen 6 tot en met 11 en 13 geregelde
onderwerpen.
2. Het College geeft in zijn jaarverslag aan in hoeverre naar zijn oordeel
toepassing van het eerste lid wenselijk is.
HOOFDSTUK 4. MELDING EN
VOORAFGAAND ONDERZOEK
Paragraaf 1. De melding
Artikel 27
1. Een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens
die voor de verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende
doeleinden bestemd is, wordt alvorens met de verwerking wordt aangevangen
gemeld bij het College of de functionaris.
2. Een niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die voor de
verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende doeleinden
bestemd is, wordt gemeld indien deze is onderworpen aan voorafgaand onderzoek.
Artikel 28
1. De melding behelst een opgave van:
a. de naam en het adres van de verantwoordelijke;
b. het doel of de doeleinden van de verwerking;
c. een beschrijving van de categorieën van betrokkenen en van de gegevens of
categorieën van gegevens die daarop betrekking hebben;
d. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens kunnen
worden verstrekt;
e. de voorgenomen doorgiften van gegevens naar landen buiten de Europese Unie;
f. een algemene beschrijving om een voorlopig oordeel te kunnen geven over de
gepastheid van de voorgenomen maatregelen om, ter toepassing van artikel 13 en
14, de beveiliging van de verwerking te waarborgen.
2. De melding behelst het doel of de doeleinden waarvoor de gegevens of de
categorieën van gegevens zijn of worden verzameld.
3. Een wijziging in de naam of het adres van de verantwoordelijke wordt binnen
een week gemeld. Wijzigingen in de opgave die betrekking hebben op de
onderdelen b tot en met f van het eerste lid, worden telkens binnen een jaar na
de voorafgaande melding gemeld voor zover zij blijken van meer dan incidentele
aard te zijn.
4. Een verwerking die afwijkt van hetgeen overeenkomstig het eerste lid, onder
b tot en met f, is gemeld, wordt vastgelegd en bewaard gedurende ten minste
drie jaren.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de wijze waarop de melding dient te geschieden.
Artikel 29
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat daarbij aan te
geven verwerkingen van gegevens waarbij de inbreuk op de fundamentele rechten
en vrijheden van de betrokkene onwaarschijnlijk is, zijn vrijgesteld van de
melding, bedoeld in artikel 27.
2. Daarbij worden vastgesteld:
a. de doeleinden van de verwerking,
b. de verwerkte gegevens of categorieën van verwerkte gegevens,
c. de categorieën van betrokkenen,
d. de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden
verstrekt, en
e. de periode gedurende welke de gegevens worden bewaard.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, indien dit
noodzakelijk is met het oog op de opsporing van strafbare feiten in een bepaald
geval, dat daarbij aan te geven verwerkingen van gegevens door
verantwoordelijken die krachtens de wet met opsporing zijn belast, worden
vrijgesteld van de melding. Daarbij kunnen compenserende waarborgen ter
bescherming van persoonsgegevens worden vastgesteld. De verwerkte gegevens
kunnen slechts worden gebruikt voor de doeleinden die bij die algemene
maatregel van bestuur uitdrukkelijk zijn vermeld.
4. De verplichting tot melding is niet van toepassing op openbare registers die
bij de wet zijn ingesteld alsmede op verstrekkingen aan een bestuursorgaan
ingevolge een wettelijke verplichting.
Artikel 30
1. Zowel het College als de functionaris houden een register bij van de bij hen
aangemelde gegevensverwerkingen. Het register bevat ten minste de inlichtingen
die zijn opgegeven krachtens artikel 28, eerste lid, onder a tot en met e.
2. Het register kan door een ieder kosteloos worden geraadpleegd.
3. De verantwoordelijke verstrekt een ieder die daarom verzoekt de inlichtingen
als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a tot en met e, omtrent de van de
aanmelding vrijgestelde gegevensverwerkingen.
4. Het derde lid is niet van toepassing op:
a. een gegevensverwerking die is vrijgesteld krachtens artikel 29, derde lid;
b. openbare registers die bij de wet zijn ingesteld.
Paragraaf 2. Voorafgaand onderzoek
Artikel 31
1. Het College stelt voorafgaand aan een verwerking een onderzoek in indien de
verantwoordelijke:
a. een nummer ter identificatie van personen voornemens is te verwerken voor
een ander doeleinde dan waarvoor het nummer specifiek bestemd is teneinde
gegevens in verband te kunnen brengen met gegevens die worden verwerkt door een
andere verantwoordelijke, tenzij het gebruik van het nummer geschiedt voor de
gevallen als omschreven in artikel 24;
b. voornemens is gegevens vast te leggen op grond van eigen waarneming zonder
de betrokkene daarvan op de hoogte te stellen, of
c. anders dan krachtens een vergunning op grond van de Wet particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus voornemens is strafrechtelijke
gegevens of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag te verwerken ten
behoeve van derden.
2. Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op openbare registers die
bij de wet zijn ingesteld.
3. Bij wet of algemene maatregel van bestuur kunnen andere gegevensverwerkingen
die een bijzonder risico inhouden voor de persoonlijke rechten en vrijheden van
de betrokkene worden aangewezen waarop het eerste lid van toepassing is. Het
College geeft in zijn jaarverslag aan in hoeverre naar zijn oordeel een
dergelijke aanwijzing wenselijk is.
4. Het College meldt een verwerking als bedoeld in het eerste lid, onder c, bij
de Europese Commissie.
Artikel 32
1. Een gegevensverwerking waarop artikel 31, eerste lid, van toepassing is,
wordt als zodanig door de verantwoordelijke bij het College gemeld.
2. De melding van een zodanige gegevensverwerking verplicht de
verantwoordelijke de verwerking die hij voornemens is te verrichten, op te
schorten totdat het onderzoek van het College is afgerond dan wel hij een
bericht heeft ontvangen dat niet tot nader onderzoek wordt overgegaan.
3. In geval van een melding van een gegevensverwerking waarop artikel 31,
eerste lid, van toepassing is, besluit het College schriftelijk binnen vier
weken na de melding of het tot nader onderzoek overgaat.
4. In het besluit tot nader onderzoek over te gaan geeft het College aan binnen
welke termijn het voornemens is dit onderzoek te verrichten. Deze termijn
bedraagt niet langer dan dertien weken.
5. Het nader onderzoek, bedoeld in het vierde lid, leidt tot een verklaring
omtrent de rechtmatigheid van de gegevensverwerking.
6. De verklaring van het College geldt als een besluit in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht. Op de voorbereiding ervan is de in Afdeling 3.4 van
die wet geregelde procedure van toepassing.
HOOFDSTUK 5.
INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE BETROKKENE
Artikel 33
1. Indien persoonsgegevens worden verkregen bij de betrokkene, deelt de
verantwoordelijke vóór het moment van de verkrijging de betrokkene de
informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij de betrokkene
daarvan reeds op de hoogte is.
2. De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden
van de verwerking waarvoor de gegevens zijn bestemd, mede.
3. De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de
aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het
gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een
behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen.
Artikel 34
1. Indien persoonsgegevens worden verkregen op een andere wijze dan bedoeld in
artikel 33, deelt de verantwoordelijke de betrokkene de informatie mede,
bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij deze reeds daarvan op de hoogte is:
a. op het moment van vastlegging van hem betreffende gegevens, of
b. wanneer de gegevens bestemd zijn om te worden verstrekt aan een derde,
uiterlijk op het moment van de eerste verstrekking.
2. De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden
van de verwerking mede.
3. De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de
aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het
gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een
behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen.
4. Het eerste lid is niet van toepassing indien mededeling van de informatie
aan de betrokkene onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. In dat
geval legt de verantwoordelijke de herkomst van de gegevens vast.
5. Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de vastlegging of de
verstrekking bij of krachtens de wet is voorgeschreven. In dat geval dient de
verantwoordelijke de betrokkene op diens verzoek te informeren over het
wettelijk voorschrift dat tot de vastlegging of verstrekking van de hem
betreffende gegevens heeft geleid.
HOOFDSTUK 6. RECHTEN VAN
DE BETROKKENE
Artikel 35
1. De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen
tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem
betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de
betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende
persoonsgegevens worden verwerkt.
2. Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig
overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de
doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking
betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de
beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
3. Voordat een verantwoordelijke een mededeling doet als bedoeld in het eerste
lid, waartegen een derde naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt hij die
derde in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de
mededeling gegevens bevat die hem betreffen, tenzij dit onmogelijk blijkt of
een onevenredige inspanning kost.
4. Desgevraagd doet de verantwoordelijke mededelingen omtrent de logica die ten
grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens.
Artikel 36
1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem
betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te
verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze
feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig
of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk
voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van
het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een
weigering is met redenen omkleed.
3. De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering,
aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
4. Indien de persoonsgegevens zijn vastgelegd op een gegevensdrager waarin geen
wijzigingen kunnen worden aangebracht, dan treft hij de voorzieningen die nodig
zijn om de gebruiker van de gegevens te informeren over de onmogelijkheid van
verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming ondanks het feit dat er
grond is voor aanpassing van de gegevens op grond van dit artikel.
5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op
bij de wet ingestelde openbare registers, indien in die wet een bijzondere
procedure voor de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van
gegevens is opgenomen.
Artikel 37
1. Indien een gewichtig belang van de verzoeker dit eist, voldoet de
verantwoordelijke aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 35 en 36, in een
andere dan schriftelijke vorm, die aan dat belang is aangepast.
2. De verantwoordelijke draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de
identiteit van de verzoeker.
3. De verzoeken, bedoeld in de artikelen 35 en 36, worden ten aanzien van
minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten
aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke
vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de
wettelijke vertegenwoordigers.
Artikel 38
1. De verantwoordelijke die naar aanleiding van een verzoek op grond van
artikel 36 persoonsgegevens heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of
afgeschermd, is verplicht om aan derden aan wie de gegevens daaraan voorafgaand
zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk kennis te geven van de verbetering,
aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een
onevenredige inspanning kost.
2. De verantwoordelijke doet aan de verzoeker, bedoeld in artikel 36,
desgevraagd opgave van degenen aan wie hij de mededeling heeft gedaan.
Artikel 39
1. De verantwoordelijke kan voor een bericht als bedoeld in artikel 35 een bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen vergoeding van
kosten verlangen die ten hoogste f 10 bedraagt.
2. De vergoeding wordt teruggegeven in geval de verantwoordelijke op verzoek
van de betrokkene, op aanbeveling van het College of op bevel van de rechter
tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan.
3. Het bedrag genoemd in het eerste lid kan in bijzondere gevallen bij algemene
maatregel van bestuur worden gewijzigd.
Artikel 40
1. Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8,
onder e en f, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen
tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke
omstandigheden.
2. De verantwoordelijke beoordeelt binnen vier weken na ontvangst van het
verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is
beëindigt hij terstond de verwerking.
3. De verantwoordelijke kan voor het in behandeling nemen van een verzet een
vergoeding van kosten verlangen, die niet hoger mag zijn dan een bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. De vergoeding
wordt teruggegeven in geval het verzet gegrond wordt bevonden.
4. Dit artikel is niet van toepassing op openbare registers die bij de wet zijn
ingesteld.
Artikel 41
1. Indien gegevens worden verwerkt in verband met de totstandbrenging of de
instandhouding van een directe relatie tussen de verantwoordelijke of een derde
en de betrokkene met het oog op werving voor commerciële of charitatieve
doelen, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde
kosteloos verzet aantekenen.
2. In geval van verzet treft de verantwoordelijke de maatregelen om deze vorm
van verwerking terstond te beëindigen.
3. De verantwoordelijke die voornemens is persoonsgegevens aan derden te
verstrekken of voor rekening van derden te gebruiken voor het in het eerste lid
bedoelde doel, neemt passende maatregelen om de betrokkenen de mogelijkheden
bekend te maken tot het doen van verzet. De bekendmaking vindt plaats via een
of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.
Bij regelmatige verstrekking aan derden of gebruik voor rekening van derden
vindt de bekendmaking ten minste eens per jaar plaats.
4. De verantwoordelijke die persoonsgegevens verwerkt voor het in het eerste
lid bedoelde doel, draagt zorg dat, indien daartoe rechtstreeks een boodschap
aan de betrokkene wordt toegezonden, deze daarbij telkens wordt gewezen op de
mogelijkheid tot het doen van verzet.
Artikel 42
1. Niemand kan worden onderworpen aan een besluit waaraan voor hem
rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem in aanmerkelijke mate treft, indien
dat besluit alleen wordt genomen op grond van een geautomatiseerde verwerking
van persoonsgegevens bestemd om een beeld te krijgen van bepaalde aspecten van
zijn persoonlijkheid.
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het daar bedoelde besluit:
a. wordt genomen in het kader van het sluiten of uitvoeren van een overeenkomst
en
1°. aan het verzoek van de betrokkene is voldaan of
2°. passende maatregelen zijn genomen ter bescherming van zijn gerechtvaardigd
belang, of
b. zijn grondslag vindt in een wet waarin maatregelen zijn vastgelegd die
strekken tot bescherming van het gerechtvaardigde belang van de betrokkene.
3. Een passende maatregel als bedoeld in het tweede lid, onder a, is getroffen
indien de betrokkene in de gelegenheid is gesteld omtrent het besluit als
bedoeld in het eerste lid, zijn zienswijze naar voren te brengen.
4. In het geval, bedoeld in het tweede lid, deelt de verantwoordelijke de
betrokkene de logica mee die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde
verwerking van hem betreffende gegevens.
HOOFDSTUK 7.
UITZONDERINGEN EN BEPERKINGEN
Artikel 43
De verantwoordelijke kan de artikelen 9, eerste lid, 30, derde lid, 33, 34 en
35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van:
a. de veiligheid van de staat;
b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten;
c. gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere
openbare lichamen;
d. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld
ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b en c, of
e. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 44
1. Indien een verwerking plaatsvindt door instellingen of diensten voor wetenschappelijk
onderzoek of statistiek, en de nodige voorzieningen zijn getroffen om te
verzekeren dat de persoonsgegevens uitsluitend voor statistische en
wetenschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt, kan de verantwoordelijke
een mededeling als bedoeld in artikel 34 achterwege laten en weigeren aan een
verzoek als bedoeld in artikel 35 te voldoen.
2. Indien een verwerking plaatsvindt van persoonsgegevens die deel uitmaken van
archiefbescheiden die ingevolge de artikelen 12 of 13 van de Archiefwet 1995
zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, kan de verantwoordelijke een
mededeling als bedoeld in artikel 34 achterwege laten.
HOOFDSTUK 8.
RECHTSBESCHERMING
Artikel 45
Een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 30, derde lid, 35, 36
en 38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening
van verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 gelden voor zover deze is
genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet
bestuursrecht.
Artikel 46
1. Indien een beslissing als bedoeld in artikel 45 is genomen door een ander
dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende zich tot de
arrondissementsrechtbank wenden met het schriftelijk verzoek, de
verantwoordelijke te bevelen alsnog een verzoek als bedoeld in de artikelen 30,
derde lid, 35, 36 of 38, tweede lid, toe of af te wijzen dan wel een verzet als
bedoeld in de artikelen 40 of 41 al dan niet te honoreren.
2. Het verzoekschrift moet worden ingediend binnen zes weken na ontvangst van
het antwoord van de verantwoordelijke. Indien de verantwoordelijke niet binnen
de gestelde termijn heeft geantwoord, moet het verzoekschrift worden ingediend
binnen zes weken na afloop van die termijn.
3. De rechtbank wijst het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond oordeelt.
Alvorens de rechtbank beslist, stelt zij zo nodig de belanghebbenden in de
gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.
4. De twaalfde titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering met uitzondering van artikel 429d, derde lid, is van
toepassing. Artikel 345 van dat wetboek is niet van toepassing.
5. De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. De rechtbank kan partijen en anderen verzoeken binnen een door haar te
bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen berustende
stukken in te zenden. De verantwoordelijke en belanghebbende zijn verplicht aan
dit verzoek te voldoen. De artikelen 8:45, tweede en derde lid, en 8:29 van de
Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 47
1. De belanghebbende kan zich ook binnen de termijn bepaald voor het beroep op
grond van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel die, bedoeld in artikel 46,
tweede lid, tot het College wenden met het verzoek te bemiddelen of te
adviseren in zijn geschil met de verantwoordelijke, dan wel gebruik maken van
een geschillenbeslechtingsregeling op grond van een gedragscode ten aanzien
waarvan een verklaring is afgegeven als bedoeld in artikel 25, eerste lid. In
dat geval kan in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht
het beroep nog worden ingesteld, dan wel de procedure ingevolge artikel 46 nog
aanhangig worden gemaakt nadat de belanghebbende van het College of ingevolge
een geschillenbeslechtingsregeling op grond van een gedragscode ten aanzien
waarvan een verklaring is afgegeven als bedoeld in artikel 25, eerste lid,
bericht heeft ontvangen dat de behandeling van de zaak is beëindigd, doch
uiterlijk zes weken na dat tijdstip.
2. Tijdens de behandeling van het beroep en de procedure, bedoeld in het eerste
lid, kunnen de instanties die zijn belast met de behandeling van het geschil,
het advies van het College inwinnen.
Artikel 48
De instanties die zijn belast met de behandeling van het geschil, zenden
afschrift van hun uitspraak aan het College.
Artikel 49
1. Indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt
gehandeld met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn de
volgende leden van toepassing, onverminderd de aanspraken op grond van andere
wettelijke regels.
2. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht
op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
3. De verantwoordelijke is aansprakelijk voor de schade of het nadeel,
voortvloeiende uit het niet-nakomen van de in het eerste lid bedoelde
voorschriften. De bewerker is aansprakelijk voor die schade of dat nadeel, voor
zover ontstaan door zijn werkzaamheid.
4. De verantwoordelijke of de bewerker kan geheel of gedeeltelijk worden
ontheven van deze aansprakelijkheid, indien hij bewijst dat de schade hem niet
kan worden toegerekend.
Artikel 50
1. Indien de verantwoordelijke of de bewerker handelt in strijd met het bij of
krachtens deze wet bepaalde en een ander daardoor schade lijdt of dreigt te
lijden, kan de rechter hem op vordering van die ander zodanig gedrag verbieden
en hem bevelen maatregelen te treffen tot herstel van de gevolgen van dat gedrag.
2. Een verwerking kan niet ten grondslag worden gelegd aan een vordering van
een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht of artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek, voor zover degene
die door deze verwerking wordt getroffen, daartegen bezwaar heeft.
HOOFDSTUK 9.
TOEZICHT
Paragraaf 1. Het College bescherming persoonsgegevens
Artikel 51
1. Er is een College bescherming persoonsgegevens dat tot taak heeft toe te
zien op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens
de wet bepaalde. Tevens houdt het College toezicht op de verwerking van
persoonsgegevens in Nederland, wanneer de verwerking plaatsvindt overeenkomstig
het recht van een ander land van de Europese Unie.
2. Het College wordt om advies gevraagd over voorstellen van wet en ontwerpen
van algemene maatregelen van bestuur die geheel of voor een belangrijk deel
betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens.
Artikel 52
1. Het College vervult overigens de taken, hem bij wet en ingevolge verdrag
opgedragen.
2. Het College vervult zijn taken in onafhankelijkheid.
Artikel 53
1. Het College bestaat uit een voorzitter en twee andere leden. Bij het College
kunnen voorts buitengewone leden worden benoemd. Bij de benoeming van
buitengewone leden wordt spreiding over de onderscheidene sectoren van de
maatschappij nagestreefd.
2. De voorzitter moet voldoen aan de in artikel 48, eerste lid, van de Wet op
de rechterlijke organisatie gestelde vereisten voor benoembaarheid tot rechter
in een arrondissementsrechtbank.
3. De voorzitter wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister,
benoemd voor een tijdvak van zes jaar. De andere twee leden en de buitengewone
leden worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, benoemd
voor een tijdvak van vier jaar. De leden kunnen terstond worden herbenoemd. Op
eigen verzoek worden zij door Onze Minister ontslagen.
4. Er is een Raad van advies die het College adviseert over algemene aspecten
van de bescherming van persoonsgegevens. De leden zijn afkomstig uit de
onderscheidene sectoren van de maatschappij en worden benoemd door Onze
Minister op voordracht van het College. De leden worden benoemd voor ten
hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier
jaar plaatsvinden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de
vergoeding van de kosten aan de leden vastgesteld.
Artikel 54
1. Aan een lid wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister,
ontslag verleend met ingang van de eerste maand volgend op die waarin hij de
leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt.
2. Artikel 11 met uitzondering van het bepaalde onder d, onder 3°, en de
artikelen 12, 12a, 13, 13a en 13b van de Wet op de rechterlijke organisatie
zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 55
1. De voorzitter en de andere twee leden genieten een bezoldiging voor hun
werkzaamheden. De buitengewone leden genieten een zittingsgeld. Hun
rechtspositie wordt nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
2. De voorzitter en de andere twee leden mogen zonder toestemming van Onze
Minister geen andere werkzaamheden verrichten waarvoor een beloning wordt
genoten indien deze werkzaamheden door hun aard of omvang onverenigbaar zijn
met hun werkzaamheden voor het College.
Artikel 56
1. Het College heeft een secretariaat, waarvan de ambtenaren door Onze
Minister, op voordracht van de voorzitter, worden benoemd, geschorst en
ontslagen.
2. De voorzitter geeft leiding aan de werkzaamheden van het College en van het
secretariaat.
3. Het College stelt een bestuursreglement vast. Dit bevat in ieder geval
regels over het financiële beheer en de administratieve organisatie, alsmede
over werkwijzen en procedures met het oog op een goede en zorgvuldige uitoefening
van de verschillende taken. Daarbij wordt voorzien in waarborgen tegen
vermenging van de toezichthoudende, adviserende en sanctionerende taak van het
College. Tevens kan het een nadere regeling geven van de Raad van advies, als
bedoeld in artikel 53, vierde lid.
4. Het reglement alsmede elke wijziging daarvan wordt zo spoedig mogelijk
gezonden aan Onze Minister en behoeft diens goedkeuring.
Artikel 57
1. Het College wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de twee andere
leden, dan wel door een van hen.
2. De leden stellen een verdeling van taken vast en betrekken hierbij zoveel
mogelijk de buitengewone leden.
Artikel 58
Het College stelt jaarlijks vóór 1 september een verslag op van de
werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en
doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen
kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister en aan de functionarissen
voor de gegevensbescherming als bedoeld in artikel 62 toegezonden en algemeen
verkrijgbaar gesteld.
Artikel 59
1. Het College verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening
van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van
zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn
taak nodig is.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het College de informatie van
derden heeft verkregen onder de voorwaarde dat het geheime karakter daarvan
wordt gehandhaafd.
Artikel 60
1. Het College kan ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende, een
onderzoek instellen naar de wijze waarop ten aanzien van gegevensverwerking
toepassing wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de wet.
2. Het College brengt zijn voorlopige bevindingen ter kennis van de
verantwoordelijke of de groep van verantwoordelijken die bij het onderzoek zijn
betrokken en stelt hen in de gelegenheid hun zienswijze daarop te geven. Houden
de voorlopige bevindingen verband met de uitvoering van enige wet, dan brengt
het College deze tevens ter kennis van Onze Minister die het aangaat.
3. In geval van een onderzoek, ingesteld op verzoek van een belanghebbende,
doet het College aan deze mededeling van zijn bevindingen, tenzij zodanige
mededeling onverenigbaar is met het doel van de gegevensverwerking of de aard
van de persoonsgegevens, dan wel gewichtige belangen van anderen dan de
verzoeker, de verantwoordelijke daaronder begrepen, daardoor onevenredig zouden
worden geschaad. Indien het mededeling van zijn bevindingen achterwege laat,
zendt het de belanghebbende zodanig bericht als hem geraden voorkomt.
Artikel 61
1. Met het toezicht op de naleving als bedoeld in artikel 51, eerste lid zijn
belast de leden en buitengewone leden van het College, de ambtenaren van het
secretariaat van het College, alsmede de bij besluit van het College aangewezen
personen.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd een woning te betreden
zonder toestemming van de bewoner.
3. De in het eerste lid bedoelde personen behoeven voor de uitoefening van de
in het tweede lid omschreven bevoegdheid de uitdrukkelijke en bijzondere
volmacht van het College, onverminderd het bepaalde in artikel 2 van de
Algemene wet op het binnentreden.
4. Het College is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van
artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het
betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een bij of
krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar.
5. Geen beroep is mogelijk op een geheimhoudingsplicht, voor zover inlichtingen
of medewerking wordt verlangd in verband met de eigen betrokkenheid bij de
verwerking van persoonsgegevens.
6. Het College is desgevraagd verplicht aan de toezichthoudende autoriteiten
van de andere lidstaten van de Europese Unie alle medewerking te verlenen voor
zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken.
Paragraaf 2. De functionaris voor de gegevensbescherming
Artikel 62
Een verantwoordelijke of een organisatie waarbij verantwoordelijken zijn
aangesloten kan een eigen functionaris voor de gegevensbescherming benoemen,
onverminderd de bevoegdheden van het College ingevolge hoofdstuk 9 en 10 van
deze wet.
Artikel 63
1. Als functionaris kan slechts worden benoemd een natuurlijke persoon die voor
de vervulling van zijn taak over toereikende kennis beschikt en voldoende
betrouwbaar kan worden geacht.
2. De functionaris kan wat betreft de uitoefening van zijn functie geen
aanwijzingen ontvangen van de verantwoordelijke of van de organisatie die hem
heeft benoemd. Hij ondervindt geen nadeel van de uitoefening van zijn taak. De
verantwoordelijke stelt de functionaris in de gelegenheid zijn taak naar
behoren te vervullen. De functionaris kan de kantonrechter verzoeken te bepalen
dat de verantwoordelijke gevolg dient te geven aan hetgeen in de tweede volzin
is bepaald.
3. De functionaris oefent zijn taken eerst uit nadat de verantwoordelijke of de
organisatie die hem heeft benoemd, hem heeft aangemeld bij het College. Het
College houdt een lijst bij van aangemelde functionarissen.
4. De functionaris is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem op grond van
een klacht of een verzoek van betrokkene is bekend geworden, tenzij de
betrokkene in bekendmaking toestemt.
5. De functionaris stelt jaarlijks een verslag op van zijn werkzaamheden en
bevindingen.
Artikel 64
1. De functionaris ziet toe op de verwerking van persoonsgegevens
overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde. Het toezicht strekt zich
uit tot de verwerking van persoonsgegevens door de verantwoordelijke die hem
heeft benoemd of door de verantwoordelijken die zijn aangesloten bij de
organisatie die hem heeft benoemd.
2. Indien op de verwerking een krachtens artikel 25 vastgestelde gedragscode
van toepassing is, strekt het toezicht mede uit tot de naleving van deze code.
3. De verantwoordelijke of de organisatie als bedoeld in het eerste lid draagt
zorg dat de functionaris ter vervulling van zijn taak over bevoegdheden
beschikt die gelijkwaardig zijn aan de bevoegdheden zoals geregeld in Afdeling
5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De functionaris kan aanbevelingen doen aan de verantwoordelijke die strekken
tot een betere bescherming van de gegevens die worden verwerkt. In gevallen van
twijfel overlegt hij met het College.
HOOFDSTUK 10. SANCTIES
Paragraaf 1. Bestuursdwang
Artikel 65
Het College is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de
bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
Paragraaf 2. Bestuurlijke boeten
Artikel 66
1. Indien de verantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen bij of krachtens
artikel 27 of 28 is bepaald, kan het College hem een bestuurlijke boete
opleggen van ten hoogste tienduizend gulden.
2. Het College legt geen boete op indien de verantwoordelijke aannemelijk maakt
dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt het College in ieder
geval rekening met de ernst en de duur van de overtreding.
4. De werkzaamheden in verband met de uitvoering van artikel 69 en 70 worden verricht
door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in
artikel 67, eerste lid, bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.
5. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van de
overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder
een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een
aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen
ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 67
1. Indien het College vaststelt dat een overtreding als bedoeld in artikel 66,
eerste lid, is begaan en dat daarvoor een boete dient te worden opgelegd, maakt
het daarvan een rapport op.
2. In het rapport worden in ieder geval vermeld:
a. de overtreding, onder verwijzing naar het desbetreffende wettelijke
voorschrift;
b. een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is
begaan;
c. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding
is begaan.
3. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden aan de in artikel 66, eerste
lid, bedoelde verantwoordelijke.
4. Op verzoek van de verantwoordelijke die het rapport wegens zijn gebrekkige
kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt draagt het College er
zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt
meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
Artikel 68
De verantwoordelijke jegens wie een handeling is verricht waaraan hij in
redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een
boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring
af te leggen. De verantwoordelijke wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem
mondeling om informatie wordt gevraagd.
Artikel 69
1. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het
College de verantwoordelijke als bedoeld in artikel 66, eerste lid, in de
gelegenheid om binnen een redelijke termijn naar keuze schriftelijk of mondeling
zijn zienswijze naar voren te brengen.
2. Indien de verantwoordelijke als bedoeld in artikel 66, eerste lid, zijn
zienswijze mondeling naar voren brengt en de Nederlandse taal onvoldoende
begrijpt, draagt het College op verzoek van de verantwoordelijke zorg voor
benoeming van een tolk die de verantwoordelijke kan bijstaan, tenzij
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
Artikel 70
1. Een boete wordt opgelegd bij beschikking van het College.
2. In de beschikking worden in ieder geval vermeld:
a. de te betalen geldsom;
b. de overtreding ter zake waarvan zij is gegeven, onder verwijzing naar het
desbetreffende wettelijke voorschrift;
c. de in artikel 67, tweede lid, onder b en c, bedoelde gegevens.
3. Op verzoek van de verantwoordelijke die de beschikking wegens zijn
gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt draagt het
College er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de beschikking aan de
verantwoordelijke wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
Artikel 71
De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 70 wordt opgeschort
totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het
bezwaar is beslist.
Artikel 72
De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt vijf jaren nadat de
overtreding is begaan.
Artikel 73
1. Een boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de
boete is opgelegd, in werking is getreden.
2. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt
degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken
alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning te
betalen.
3. Bij gebreke van betaling binnen de in het tweede lid genoemde termijn, kan het
College de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering
betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.
4. Het dwangbevel wordt op kosten van degene die de boete is verschuldigd bij
deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van
het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het
dwangbevel open door dagvaarding van de staat.
6. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat kan de
rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.
Artikel 74
Onze Minister kan beleidsregels vaststellen over de uitoefening van de
bevoegdheid van het College tot de oplegging van boeten.
Paragraaf 3. Strafrechtelijke sancties
Artikel 75
1. De verantwoordelijke die in strijd handelt met hetgeen bij of krachtens
artikel 4, derde lid, 27, 28 of 78, tweede lid, onder a, is bepaald, wordt
gestraft met geldboete van de tweede categorie.
2. De verantwoordelijke die een feit als bedoeld in het eerste lid, opzettelijk
begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of
geldboete van de derde categorie.
3. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. De in het
tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
4. Met de opsporing van de in dit artikel omschreven feiten zijn behalve de bij
of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen
ambtenaren belast de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren van het
secretariaat van het College.
5. Het recht tot strafvervolging vervalt indien het College reeds een boete
heeft opgelegd.
HOOFDSTUK
11. GEGEVENSVERKEER MET LANDEN BUITEN DE EUROPESE UNIE
Artikel 76
1. Persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen of die bestemd
zijn om na hun doorgifte te worden verwerkt, worden slechts naar een land
buiten de Europese Unie doorgegeven indien, onverminderd de naleving van de
wet, dat land een passend beschermingsniveau waarborgt.
2. Het passend karakter van het beschermingsniveau wordt beoordeeld gelet op de
omstandigheden die op de doorgifte van gegevens of op een categorie
gegevensdoorgiften van invloed zijn. In het bijzonder wordt rekening gehouden
met de aard van de gegevens, met het doeleinde of de doeleinden en met de duur
van de voorgenomen verwerking of verwerkingen, het land van herkomst en het
land van eindbestemming, de algemene en sectoriële rechtsregels die in het
betrokken derde land gelden, alsmede de regels van het beroepsleven en de
veiligheidsmaatregelen die in die landen worden nageleefd.
Artikel 77
1. In afwijking van artikel 76 kan een doorgifte of een categorie van
doorgiften van persoonsgegevens naar een derde land dat geen waarborgen biedt
voor een passend beschermingsniveau, plaatsvinden indien:
a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven;
b. de doorgifte noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst tussen
de betrokkene en de verantwoordelijke, of voor het nemen van precontractuele
maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die
noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;
c. de doorgifte noodzakelijk is voor de sluiting of uitvoering van een in het
belang van de betrokkene tussen de verantwoordelijke en een derde gesloten of
te sluiten overeenkomst;
d. de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of
voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht;
e. de doorgifte noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de
betrokkene, of
f. de doorgifte geschiedt vanuit een register dat bij wettelijk voorschrift is
ingesteld en dat door een ieder dan wel door iedere persoon die zich op een
gerechtvaardigd belang kan beroepen, kan worden geraadpleegd, voor zover in het
betrokken geval is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor raadpleging.
2. In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister, gehoord het College, een
vergunning geven voor een doorgifte of een categorie doorgiften van
persoonsgegevens naar een derde land dat geen waarborgen voor een passend
beschermingsniveau biedt. Aan de vergunning worden de nadere voorschriften
verbonden die nodig zijn om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en
de fundamentele rechten en vrijheden van personen, alsmede de uitoefening van
de daarmee verband houdende rechten te waarborgen.
Artikel 78
1. Onze Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis
van:
a. de gevallen waarin, naar zijn oordeel, een derde land geen waarborgen voor
een passend beschermingsniveau biedt in de zin van artikel 76, eerste lid, en
b. van een vergunning als bedoeld in artikel 77, tweede lid.
2. Indien zulks voortvloeit uit een besluit van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie, bepaalt Onze Minister bij
ministeriële regeling of bij beschikking dat:
a. de doorgifte naar een land buiten de Europese Unie is verboden;
b. een land buiten de unie geacht wordt een passend beschermingsniveau te waarborgen,
of
c. een op grond van artikel 77, tweede lid, verleende vergunning wordt
ingetrokken of gewijzigd.
3. De in het eerste lid, onder a en b, bedoelde kennisgevingen worden
gepubliceerd in de Staatscourant.
HOOFDSTUK 12. OVERGANGS-
EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 79
1. Binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet worden de
gegevensverwerkingen die op dat tijdstip reeds plaatsvonden, in overeenstemming
gebracht met deze wet en worden deze gemeld als bedoeld in artikel 27 bij het
College of de functionaris. Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn,
bedoeld in de eerste volzin, worden verlengd tot ten hoogste drie jaren voor
wat betreft de verplichting tot melding.
2. Voor de aanpassing van de verwerking van bijzondere gegevens aan paragraaf 2
van hoofdstuk 2 geldt een termijn van drie jaren met dien verstande dat voor
verwerkingen die al plaatsvonden en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van
overeenkomsten tot stand gekomen voor het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet, niet opnieuw toestemming behoeft te worden gevraagd als bedoeld in
artikel 23, eerste lid, onder a.
3. Artikel 32, tweede lid, is niet van toepassing op de verwerkingen als
bedoeld in artikel 31, eerste en derde lid, die reeds plaatsvonden op het
tijdstip van inwerkingtreding van de wet, onderscheidenlijk van de wet of de
algemene maatregel van bestuur waarbij zij zijn aangewezen.
Artikel 80
Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
zenden binnen vijf jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de
Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze
wet in de praktijk.
Artikel 81
De Wet persoonsregistraties wordt ingetrokken.
Artikel 82
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 83
Deze wet wordt aangehaald als: Wet bescherming persoonsgegevens.
Privacy Policy | 2002 Kenniscentrum WBP |